“Zeer verheugd”. Zo reageert VZN-voorzitter Cristel van de Ven op de antwoorden van de Hoge Raad in de Uber-zaak. De Hoge Raad stelt dat ondernemerschap als volwaardig criterium moet worden meegewogen in de beoordeling van arbeidsrelaties. Dat betekent dat zelfstandigen die in het economisch verkeer handelen als ondernemer hetzelfde werk kunnen doen als werknemers, maar dan in een opdrachtovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst. Ook wanneer het structureel, ingebed werk betreft.
“Dit is heel goed nieuws voor alle interim-managers en voor allerlei andere zelfstandigen die bij meerdere opdrachtgevers van waarde zijn door piek en ziek op te vangen”, aldus Van de Ven. De Hoge Raad geeft hen een stevige steun in de rug. Zij kunnen dit werk blijven doen als ondernemer. En dit betekent ook dat de Belastingdienst bij de aanpak van schijnzelfstandigheid persoonlijk ondernemerschap vanaf de start moet meewegen.
De antwoorden van de Hoge Raad op de pré-judiciële vragen van FNV hebben ook consequenties voor de conceptwet VBAR. Daarbij wordt de arbeidsrelatie nu bekeken op opdrachtniveau. Van de Ven: “In de conceptwet VBAR wordt persoonlijk ondernemerschap behandeld als tweederangs criterium. De antwoorden van de Hoge Raad zetten hier een streep doorheen. Persoonlijk ondernemerschap telt.”